
Het eerste stadhuis in Sneek werd waarschijnlijk gebouwd in de tweede helft van de vijftiende eeuw. In 1550 werd er besloten tot de bouw van een nieuwe “raadhuijscamer” (raadzaal). Deze werd gebouwd aan de achterzijde op de fundamenten van het oude stadhuis en overleeft in de huidige Kleine Raadzaal. Dit gebouw had slechts een verdieping.

De toegangsdeur van het stadhuis wordt bereikt via een bordes dat werd aangebracht in de jaren 1744-1745 en een ouder bordes verving. Het bordes van 1745 is er nog steeds en het is dus ouder dan de voorgevel van het stadhuis, die in de jaren 1760 – 1763 werd aangebracht. De Sneker beeldhouwer Gerben Jelles Nauta (1694-1757) beeldhouwde barokke versieringen in het zandstenen bordes. Hiervoor ontving hij 1454 Caroliguldens. Op de borstwering zijn de wapenschilden afgebeeld van de Friese stadhouder Willem Carel Hendrik Friso (de latere Willem IV) en van diens gemalin prinses Anna. In 1795, bij de komst der Fransen, werden ze onder het motto Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap in opdracht van het gemeentebestuur weggekapt door de Sneker beeldhouwer Mathijs Ankringa. In 1950 werden ze door de Sneker steenhouwer Gerrit Hofstra opnieuw aangebracht. De wapens hebben een leeuw en een paard als schildhouders. Aan weerszijden van de wapenschilden zijn allegorische figuren gebeeldhouwd. Een vrouwenfiguur links beeldt de magistraat uit. Dat zij haar borst ontbloot heeft zal er op duiden dat zij niets te verhullen heeft. Als attribuut draagt ze in haar rechterhand de zogenaamde fasces of pijlenbundel met bijl. Dit symbool voor de uitvoerende macht werd in het oude Rome door een bode voorde consuls uitgedragen. De linkerhand houdt een afgehakte hand vast. De hand is het symbool om recht te spreken. Achter de vrouwenfiguur staat een mannenfiguur, die herkenbaar is als de wijsheid of voorzichtigheid. Zijn attribuut is een spiegel, symbool van zelfkennis en voorzichtigheid. Zijn hoofd is een Januskop en heeft een oud en een jeugdig gezicht, die de blik op het verleden en de toekomst symboliseren. Rechts van de wapenschilden staat als personificatie van de gerechtigheid een vrouwenfiguur met een zwaard als symbool van de eerlijke afweging van het aangevoerde in rechtszaken. De gerechtigheid wordt vergezeld van de achter haar staande bestendigheid of vastheid. Zijn opgeheven wijsvinger duidt op onwrikbaarheid en de speer in zijn linkerhand is als tegenhanger van een buigzame rietstengel het symbool van stevigheid. De deur onder de borstwering gaf vroeger toegang tot de stedelijke gevangenis.

Tussen 1760 en 1763 werd het stadhuis van Sneek vernieuwd en verfraaid. Een heel belangrijke verandering was dat het gebouw toen met een verdieping werd verhoogd. De nieuwe voorgevel kreeg een decoratie in rococostijl. Het resultaat van die verbouwing is nu nog steeds te zien in de Marktstraat. De in 1745 aangebrachte trap met bordes bleef in 1760 onveranderd gehandhaafd. Op het schilddak van het raadhuis verrees een achtkantig koepeltorentje met gebeeldhouwde openingen. De windwijzer op het torentje heeft de vorm van het Sneker stadswapen. Het houtsnijwerk aan de gevel en in de deur van het stadhuis is gemaakt door Johann Georg Hempel, die ook het snijwerk van het Grietmanshuis in de Marktstraat maakte. De deur van het stadhuis is versierd met een zware gebeeldhouwde, omgaande lijst met bloemen en bladeren, waartussen links en rechts een langhalzige vogel (reiger of kraanvogel) is te ontwaren. Aan de bovenzijde is een schelpvormige krul gesneden met een weegschaal als symbool van de rechtsspraak. Aan de benedenzijde is in net zo’n krul een bloemenkorfje opgenomen, als symbool van bloei en voorspoed. In het bovenlicht boven de deur is in sierlijk snijwerk een lantaarn opgenomen die zijn licht zowel buiten op de stoep als binnen in de hal verspreid. Boven het venster is een voorstelling gebeeldhouwd met een allegorische vrouwenfiguur die als attributen de wetstafelen draagt, symbolen van gerechtigheid. Zij overhandigt een man een bundel met pijlen, symbool voor de Republiek der Verenigde Nederlanden en de eendracht. De man beeldt de vrijheid uit, want hij draagt als attribuut een op een staak geplaatste hoed. Die hoed is het symbool van de vrijheid omdat in het oude Rome de slaven die door hun heer werden vrijgelaten, een hoed kregen om hun kaalgeschoren hoofd te bedekken. Links op de achtergrond is een olifant gebeeldhouwd. Dit dier is het symbool van goedertierenheid en grootmoedigheid. Links op de voorgrond draagt een putto een pot met vuur, symbool van de hemel. De overgang van de raadhuisgevel naar het schilddak wordt gevormd door een zware geprofileerde kroonlijst die wordt gedragen door acht consoles. Vier daarvan zijn gesneden in de vorm van putti. De naar beneden hangende putti in het midden dragen wetstafelen en een weegschaal en symboliseren daarmee het recht. De putti op de hoeken met de zijgevels dragen een spiegel als symbool van zelfkennis en voorzichtigheid en een Mercuriushelm als symbool van handel. In de overige vier consoles zijn symbolen van de vier jaargetijden gesneden: bloemslingers (voorjaar), aren (zomer), druiven (herfst) en kweeperen (winter). De stadhuisgevel onderging in de loop der tijden enige veranderingen. De fijne roedeverdeling van de vensters uit 1762 werd in 1842 gewijzigd: er kwam een indeling in zessen. Nog later ging het gemeentebestuur over tot het aanbrengen van grote spiegelruiten. In de jaren 1923-1925 onderging het raadhuis een totale restauratie onder leiding van de architect en interieurontwerpen Willem Penaat (1875-1957) te Amsterdam. Hij liet de roedeverdeling van de vensters uit 1762 reconstrueren.

Het goudleerbehang in de Grote Raadzaal van het stadhuis is uniek, omdat het rond 1760 in opdracht is vervaardigd voor het vertrek waar het zou komen te hangen. Het is dus op maat gemaakt in dezelfde tijd als die waarin de Grote Raadzaal werd gebouwd en daar valt het nu nog te bewonderen. Het behang is beschilderd met chinoiserieën. Het werd in een fabriek te Amsterdam vervaardigd uit kalfsvellen van ongeveer 80 bij 60 centimeter, die overlaps op elkaar werden bevestigd. De grote oppervlaktes leer die op deze manier ontstonden werden door een mangel gehaald om ze nog eens extra goed op elkaar te drukken en te egaliseren. Na het mangelen werd op het leer een laag bladzilver aangebracht en tenslotte een laag gele vernis. Deze laag vernis geeft het leerbehang de gouden gloed waaraan het zijn naam ontleent. Op de vernis werden schilderingen aangebracht. Ook weer helemaal overeenkomstig de wens van het Sneker stadsbestuur, dat z’n zinnen had gezet op de rond 1760 zeer in zwang zijnde chinoiserieën. De behangfabriek nam hiervoor contact op met een gespecialiseerde schilder, die in de fabriek de gewenste voorstellingen op het leer aanbracht. Het fraaie goudleerbehang verdween in 1826 onder een laag papieren behang. Het kwam pas weer tevoorschijn in 1918, toen een begin werd gemaakt met een restauratie van het raadhuis onder leiding van de architect W. Penaat uit Amsterdam. De ontdekking van het – zwaar beschadigde – behang was een verrassing waar in het restauratiebudget geen rekening mee was gehouden. Het gemeentebestuur was echter zo blij met de vondst dat alles in het werk werd gesteld om de financiering voor restauratie van het behang rond te krijgen. Die restauratie werd in 1925 uitgevoerd door Jan Mensing. Sindsdien neemt het gemeentebestuur regelmatig maatregelen, opdat het goudleerbehang zo lang mogelijk in de Grote Raadzaal te pronk kan hangen. Dat is niet eenvoudig, want leer stelt als natuurproduct bijzondere eisen aan z’n omgeving. Het zet uit als de omgeving warm en vochtig is en krimpt als het koud en droog is. Doordat de Grote Raadzaal tijdens vergaderingen en bij huwelijksvoltrekkingen vol zit met mensen en daarna weer een tijdje leeg is, wisselen deze omstandigheden elkaar vaak af. In verband met de mogelijkheid tot krimp en rek hangt het behang los in de sponningen en is er – onzichtbaar – langs de kanten een rekbaar materiaal bevestigd dat met het behang meerekt en meekrimpt. Bij een restauratie in de winter van 1998/1999, is deze voorziening verbeterd. De heer H.A.B. van Soest van de Maatschap ten behoeve van het restaureren en conserveren van Goudleer uit Den Haag restaureerde het oude goudleer toen op zo’n manier dat het nog jaren in volle glorie kan worden tentoongesteld. De rekbare stof rond het goudleerbehang werd weer op de juiste spanning gebracht, de sponningen waarbinnen het behang beweegt werden ruimer gemaakt, scheuren en andere beschadigingen aan het leer zijn hersteld en tenslotte is het oppervlak van het goudleerbehang gereinigd.
Grote Raadzaal
De Grote Raadzaal van het stadhuis is gebouwd in de jaren 1760 – 1763. Dit historische vertrek wordt nog steeds gebruikt voor raadsvergaderingen en doet dienst als trouwzaal.

Het stucwerk in de hal, het trappenhuis en de grote raadzaal van het Sneker stadhuis werd vervaardigd door Jean Baptist Singer. Hij versierde het plafond van de hal met sierlijke rocailles en bloemslingers. Daartussen zweeft de stedenmaagd die samen met een putto het stadswapen van Sneek draagt. In haar rechterhand houdt de stedenmaagd een scepter waarop de zon der gerechtigheid staat. Jean Baptiste Singer werkte in Friesland ook aan de raadhuizen van Leeuwarden (1760), Franeker (1762) en Workum (1773) en mogelijk in Huize Vormeer te Heerenveen (1755).
Kleine Raadzaal
Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat het oudste raadhuis van Sneek kort voor 1478 werd gebouwd. In een in het oud-Fries gestelde oorkonde van dat jaar is sprake van ruiling van huissteden aan de Marktstraat ‘deer nu dat reedhuus op dy ena steed en dy ora alder nest leyt’. In 1550 beraadt het Sneker stadsbestuur zich over de bouw van een nieuw stadhuis. De beraadslagingen gaan over de vraag of men bouwen zal ‘opt lang als dit old nu staet, dan of men cruyswerck maeken sal’. Korte tijd later valt het besluit: ‘dat men tnijen raethuys sal timmeren ende bouwe mit den syd nae den plaets ofte straet streckende ouer den beyde erwen van’t oest opt west ende dat men de raedhuyscamer sal macken daer after an opt olt fundament’. Die ‘raedhuyscamer’ is de huidige Kleine Raadzaal en het raadhuis kreeg dus een dubbele breedte, want het werd op twee erven gebouwd. Achter het behang van dit vertrek gaan nog de oude muren uit 1550 schuil. Daarmee is de Kleine Raadzaal het oudste deel van het stadhuiscomplex. Het oude stadhuis van Sneek had slechts één verdieping. De tweede etage is in de jaren 1760-1763 opgetrokken.
Restauratie 1923
In de jaren 1923-1925 onderging het raadhuis onder leiding van de architect en interieurontwerper Willem Penaat uit Amsterdam (1875-1957) een totale restauratie. Volgens een verslag in het Sneeker Nieuwsblad van 29 juli 1925 was deze restauratie ‘een gevolg van de periodieke schoonmaakwoede, waarbij bleek dat de plafonds begonnen af te bladeren. Toen werd met de restauratie van de plafonds begonnen, vandaar kwam men tot het goudleer, toen tot de vloer, de trap, de vestibule en van daar tot de kelderruimte waar een brandvrije archiefruimte werd gesticht.’ In deze tijd stond de bouwkunst in het teken van de ‘materiaalromantiek’. Dat betekende dat men de eerlijke materialen wilde tonen en dat ook deed onder de bewering dat dit oorspronkelijk ook gebeurde. ‘Het Gemeentebestuur kon zich vereenigen met het nieuwe standpunt inzake dergelijke restauratie, ook door deze architect ingenomen, n.l. geen stijlcopie, maar moderne vormgeving, die met de bestaande vormen tot een nieuwe eenheid gebracht kon worden.’Zo bracht de restauratie met zich mee dat het in zandsteen uitgevoerde beeldhouwwerk van het bordes en de ornamenten onder de vensters werd ontdaan van zijn natuursteenkleurige beschildering, die juist wel oorspronkelijk was. In de hal van het stadhuis werd de oorspronkelijke houten vloer vervangen door witte en zwarte tegels. Anderzijds liet Penaat ook de roedeverdeling van de vensters uit 1762 reconstrueren: de grote spiegelruiten maakten plaats voor de oorspronkelijke indeling in zessen. Inwendig herkreeg het raadhuis veel van zijn oude luister. Het met vele lagen witkalk overdekte stucwerk werd uitgestoken en het houtsnijwerk werd van dikke lagen verf ontdaan. In de raadzaal werd het opnieuw geverfd in de kleuren van 1760/1763, maar het trappenhuis volgens de ideeën van de materiaalromantiek alleen maar flink in de was gezet. Het kostbare en fraaie goudleer aan de wanden, dat inmiddels achter papieren behang was weggeplakt, werd verdoekt en door kunstschilder Joh. Linse uit ‘s-Gravenhage in oude luister hersteld. Naar eigen ontwerp voegde Penaat allerlei onderdelen aan het interieur toe, zoals elektrische kronen, gashaarden, een balustrade en banken voor de publieke tribune en vloerbedekking. Een paar jaar nadat de restauratie was afgesloten, arriveerden alsnog de tafels en stoelen die hij voor de raadzaal had ontworpen. Omdat het gemeentebestuur niet de financiële middelen kon opbrengen om ze meteen te betalen, had de Sneker firma Dikland even moeten wachten met ze te vervaardigen. Penaat had ook aandacht voor kleinere onderdelen: voor deurkrukken, raamtrekkers en lichtschakelaars maakte hij aparte ontwerpen. Op de vloer bracht de firma La Chapelle een parketvloer aan met een ook weer naar ontwerp van Penaat versierd middenstuk dat correspondeerde met de ruimte binnen de in hoefijzervorm opgestelde tafels.
De meeste van de door Penaat ontworpen interieuronderdelen zijn heden ten dage nog in het stadhuis aanwezig.
Feestelijke heringebruikneming
Het gebouw werd op 27 juli 1925 weer in gebruik genomen met een bijeenkomst die werd bijgewoond door veel gasten, onder wie de Commissaris der Koningin in Friesland, mr. P.A.V. baron van Harinxma thoe Slooten. Het ontbrak die dag niet aan lange toespraken, maar er was ook een diner, waarvan het menu werd gedrukt op een fraaie kaart met decoraties, ontleend aan die op het geschilderde goudleerbehang in de Grote Raadzaal. Het verslag van de heringebruikneming van het raadhuis in de Nieuwe Sneeker Courant van 29 juli 1925 eindigt met: “Wij schreven reeds dat met deze restauratie een daad van piëteit jegens het voorgeslacht was verricht, een daad welke echter ook getuigt van het verlangen naar schoonheid, dat in het huidige geslacht weer opbloeit, na tijden waarin het grofste materialisme voerde tot daden van vandalisme, als waarvan het stadhuis vóór deze restauratie de kenteekenen droeg. Het eerherstel aan dit stadhuis verricht bewijze hun, die om der wille van het behoud van ons stadsschoon de uitvoering der plannen tot verruiming van onze verkeerswegen vreezen, dat de zorg voor dat schoon bij dit Dagelijksch Bestuur en deze Raad van Sneek in goede handen is”.

De in hout gesneden decoraties aan de stadhuisgevel en in de stadhuisvertrekken werden vrijwel zeker vervaardigd door Johann Georg Hempel. In de stedelijke rekeningen en in de registers van betalingsordonnanties worden andere leveranciers genoemd, namelijk de Sneker steen- en beeldhouwers Jan van Nijs en Gerrit Gorp. Beiden hebben wel een paar onderdelen van de raadhuisdecoratie uitgevoerd, zoals de zandstenen ornamenten aan de gevel, maar voor het fijnere houtsnijwerk zullen ze als knecht Johann Georg Hempel hebben ingeschakeld. Hempel was afkomstig uit het Duitse Altenberge, maar verbleef in de tijd dat het stadhuis werd vernieuwd in Sneek. Blijkens het speciekohier van 1762 betrok hij in dat jaar een woning in het Scharnster Espel en dat zal wel geweest zijn bij zijn enigszins overhaast huwelijk. Hij trouwde op 12 april 1762 in de Martinikerk met het Sneker meisje Janneke Jans, terwijl hij acht dagen later in dezelfde kerk hun zoontje Johan Godvried ten doop hield. Kenmerkend voor het werk van Hempel zijn vooral de fraai gesneden, grillige C- en S-vormige ornamenten. Deze zijn ook in het houtsnijwerk van het stadhuis te vinden. Verder maakte Hempel decoraties met sierlijke bloemen, geprononceerde bladeren met markante randen en nerven, sappige exotische vruchten, bloemkorfjes en langhalzige vogels. Johann Georg Hempel vertrok in 1763 naar Harlingen en vestigde zich daar als zelfstandig beeldhouwer. In die stad met deftige koopmanshuizen en schepen van onder andere de Friese Admiraliteit, was voor een beeldhouwer wel wat te verdienen. In 1767 versierde hij het dakvenster van de Lutherse Kerk en in 1769 het transportjacht van de Admiraliteit. Rond 1763 decoreerde hij de nieuwe orgelkast in de kerk van Tzum. In Harlingen verzorgde hij in 1776 het snijwerk aan het orgel in de Grote Kerk. Het belangrijkste werk van Hempel is te vinden in Sexbierum. Tussen 1766 en 1769 en in 1775 werkte hij daar aan de preekstoel, het doophek, de orgelkast en andere interieurstukken in de kerk van Sexbierum. Er is een sterke overeenkomst tussen het snijwerk van Hempel in de kerk van Sexbierum en het snijwerk aan en in het Sneker raadhuis, zowel wat de vormgeving als de thematiek betreft. De dikwijls identieke rocailles ademen de wat zware Duitse rococostijl.
Bronnen
S. ten Hoeve en K. Huisman, Rococo in Friesland (Stichting Monument van de Maand, Leeuwarden 1991).
Sytse ten Hoeve, ‘Sneek Oud en Nieuw’, in: Sneeker Nieuwsblad, 26 februari 1996.
Sytse ten Hoeve, ‘Sneek Oud en Nieuw’, in: Sneeker Nieuwsblad, 11 januari 2001.
Sytse ten Hoeve, ‘Sneek in Beeld’, in: Sneeker Nieuwsblad, 21 maart 2002. Sytse ten Hoeve, ‘Balustrade terug op Grietmanshuis (I en II)’, in: Sneeker Nieuwsblad, 1 juli 2004 en 8 juli 2004. Foto stadhuis © Paul van Goor
Foto putti © Archief gemeente Sneek